Liedteksten

DOOR JOU .

Ik zag een merel, niet mooi, niet lelijk, in een bos
Ach ja, een vogeltje, je kent ze als zovelen
En of ze bij je is, dat kan je niet echt schelen
En voor ze in jouw kooitje vliegt, laat je haar los.

Zeg zelf, wie wil er nou een merel in een kooi?
Die beesten moet je achteloos kunnen passeren.
Het valt niet op als ze voor jou gaan kwinkeleren,
of hoogstens glimlach je: de vogels zingen mooi.

Ik was de merel met het lied voor jou alleen
en als je goed hoort is ‘t een wijsje van verlangen
Ik wil mij door je teed’re handen laten vangen.
Al krijg ik vleugels, nou dan nog vlieg ik niet heen.

En als ik dagelijks op jouw schouder zitten mag
dan zal ik lieve melodietjes voor je fluiten.
En als het in de winter koud wordt buiten
voer ik je korstjes brood en pinda’s elke dag.

Refrein:
Door jouw blik ben ik geboren
en toen jij ‘jij’ zei, voelde ik me ik.
Je hebt mij als jouw liefste uitverkoren,
Door liefste te zijn, wordt een mens uniek.
Door jouw hand ben ik gaan leven
Ben ik met huid en ziel door je geraakt
Je hebt mij toen mezelf gegeven
Je hebt ineens een vrouw van mij gemaakt.

Er loopt een vreemdeling verloren in een woud,
de grote stad en alle mensen zijn verdwenen.
Geen vrouw heeft ooit een licht op haar geschenen,
er is geen sterveling op aard, die van haar houdt.

Ik heb mijn hart zo vaak vergeefs gepresenteerd.
Al wie er zacht voor is die mag het komen halen.
Ik geef mijn boeken, dromen, denken en verhalen,
maar ergens doe ik blijkbaar toch steeds iets verkeerd.

De duisternis treedt in en het wordt kil,
Ik wil niet langer met mijn liefde lopen leuren
Er moet zo langzaamaan nou toch wel iets gebeuren,
nog even en er is geen mens meer die ik wil.

En dan kom jij, die met een fakkel op mij richt,
die mij verlicht en die mijn hart opeens doet branden
en die mij onbevangen vangt met beide handen.
Jouw ogen zoeken pijn en vreugd in mijn gezicht.

Refrein:
Door jouw blik ben ik geboren
en toen jij ‘jij’ zei, voelde ik me ik.
Je hebt mij als jouw liefste uitverkoren,
Door liefste te zijn, wordt een mens uniek.
Door jouw hand ben ik gaan leven
Ben ik met huid en ziel door je geraakt
Je hebt mij toen mezelf gegeven
Je hebt ineens een vrouw van mij gemaakt.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

ZONDER JOU

Ik zag de merel, koud en eenzaam in een bos.
Ach ja, zo’n vogeltje, die zingt toch voor zovelen
En of ze bij je is, dat kan haar heus wel schelen,
maar als haar kooitje dichtgaat, wil ze los.

Zeg zelf, wat moet er nou een merel in een kooi?
Die beesten moet je achteloos laten vliegen.
Een merel fluit en vliegt om te bedriegen,
haar schoonheid is voor vele mensen mooi.

Refrein:
Door jouw ‘nee’ ben ik verloren.
ben niet meer enig, eeuwig, zonder jou.
Ik voel me niet meer uitverkoren,
maar een van velen nu, een anonieme vrouw.
Door jouw hand ben ik gestorven,
ben ik met huid en ziel dodelijk geraakt.
Ik had door jou mezelf verworven
en ben ineens door jou dat kwijtgeraakt.

Ik had mijn hart zo vaak vergeefs gepresenteerd.
Jij, die er zacht voor was, die mocht het komen halen.
Ik gaf jou boeken, dromen, denken en verhalen,
maar ergens deed ik blijkbaar toch nog iets verkeerd.

Ik heb ooit werkelijk in ernst in jou geloofd,
in liefde exclusief en echt en volmaakt zuiver,
en dat ik nu in al mijn naaktheid huiver
komt door de fakkel, door jouw wrede hand gedoofd.

Refrein:
Door jouw ‘nee’ ben ik verloren.
ben niet meer enig, eeuwig, zonder jou.
Ik voel me niet meer uitverkoren,
maar een van velen nu, een anonieme vrouw.
Door jouw hand ben ik gestorven,
ben ik met huid en ziel dodelijk geraakt.
Ik had door jou mezelf verworven
en ben ineens door jou dat kwijtgeraakt.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

LIJFLIED .

Refr. :
Wat een lijf heeft dat wijf.
Zo’n lijf grijp je met beide handen aan.
Geen mens kan mij beletten
er mijn tanden in te zetten,
daarmee goddelijk aan de slag te gaan.

Hete, zwoele nachten.
Mijn God, ik kan niet wachten,
vanaf maandag is het rijk voor mij alleen.
Anna van mijn dromen,
Hoe zal ze dit keer komen?
Ik ken haar horny body als geen een.

Refr. :
Wat een lijf heeft dat wijf.
Zo’n lijf grijp je met beide handen aan.
Geen mens kan mij beletten
er mijn tanden in te zetten,
daarmee goddelijk aan de slag te gaan.

Trage, zieke uren.
Mijn Anna zal dan kuren.
Haar kwetsbaarheid dien ik van top tot teen.
Migraine en collitus
Een hartkwaal, hepatitis.
Ik ken haar pijnlijk lichaam als geen een.

Refr. :
Wat een lijf heeft dat wijf.
Zo’n lijf grijp je met beide handen aan.
Geen mens kan mij beletten
er mijn tanden in te zetten,
daarmee goddelijk aan de slag te gaan.

Lange jaren samen,
Ik moet het echt beamen:
Het is het vreselijk fysieke dat ons bindt.
Dat hoofd, die buik, die benen,
haar billen, borsten, tenen,
die ik van alles nog het meest opwindend vind.

Refr. :
Wat een lijf heeft dat wijf.
Zo’n lijf grijp je met beide handen aan.
Geen mens kan mij beletten
er mijn tanden in te zetten,
daarmee goddelijk aan de slag te gaan.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

EMMY’S SONG.

Refrein:
De hoer van de Maliebaan,
Wie komt daar nu nog mee aan?
Ach, kon ik maar even
terug in Het Leven,
maar dat zal helaas niet meer gaan.

Mannen namen mij bij bosjes,
in het echt of op de kiek
geheel naakt, met slechts twee blosjes,
niet van schaamte, maar tactiek.

Waren er nu nog maar heren,
met een fotoapparaat,
die mij dwingen: ‘Uit die kleren!”
Daarvoor is het nu te laat.

Neem mij toch! Desnoods op foto,
ergens heb ik nog rimp’loos vel.
Als ik mijn rechtervoet onbloot, oh,
dan zie je zo’n glad stukje wel.

Refrein:
De hoer van de Maliebaan,
Wie komt daar nu nog mee aan?
Ach, kon ik maar even
terug in Het Leven,
maar dat zal helaas niet meer gaan.

Vijf keer vond ik in mijn leven
grote liefde, oprecht en trouw.
Zestig keer mocht ik beleven,
dat een vent zei: ‘K hou van jou.

Twee-en-dertig gebroken harten.
Bloemen, een dozijn of wat.
Zes-en-twintig nieuwe starten.
Koosnaampjes als ‘lief’ en ‘schat’.

Mannen kwamen, gingen henen,
lieten mij verdomd alleen,
namen telkens weer de benen
over hield ik er geen een.

Refrein:
De hoer van de Maliebaan,
Wie komt daar nu nog mee aan?
Ach, kon ik maar even
terug in Het Leven,
maar dat zal helaas niet meer gaan.

Het heeft echt niet aan mij gelegen
Ik ben zo goed als zonder fout.
Toch, slechts één: ik ben belegen.
Vandaar dat niemand van mij houdt.

Rimpels, verzakte borsten, oren,
waar menig heer nu wreed om lacht.
Ik heb de strijd voorgoed verloren:
’t gevecht tegen de zwaartekracht.

Refrein:
De hoer van de Maliebaan,
Wie komt daar nu nog mee aan?
Ach, kon ik maar even
terug in Het Leven,
maar dat zal helaas niet meer gaan.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

MEID, GEEF MIJ JE EENZAAMHEID ( CARNAVALSKRAKER).

Refr.
Meid, geef mij je eenzaamheid,
Voor je hem een ander slijt.
Eenzaamheid raakt nooit meer kwijt.

Met een borrel en een hapje en een trekje huppekee,
Kijk je dronken in de spiegel, zie je er geen één, maar twee.
Heb je niemand om te praten of te lachen bovendien,
Neem een muis, nee neem twéé muizen, morgen heb je er wel tien.

Refr.
Meid, geef mij je eenzaamheid,
Voor je hem een ander slijt.
Eenzaamheid raakt nooit meer kwijt.

Zoek een kwakkelende buurvrouw doof en blind en slecht ter been,
Uren kan je daarmee praten en zo ben je nooit alleen.
Zet je beide deuren open van je eigen stille huis,
Neem acht junks en dertig zwervers en zij voelen zich daar thuis.

Refr.
Meid, geef mij je eenzaamheid,
Voor je hem een ander slijt.
Eenzaamheid raakt nooit meer kwijt.

Of begin snel een relatie, man of vrouw het maakt niet uit,
In je bed of op de divan, want zo’n wezen maakt geluid.
En zeg ja ik wil en amen, heus in voor en tegenspoed
En al is er veel ellende, met z’n tweeën jank je goed.

Meid, geef mij je eenzaamheid
want, die duurt een eeuwigheid,
en eeuwigheid dat duurt een tijd.

Meid, geef mij je eenzaamheid,
Voor je hem een ander slijt.
Eenzaamheid raakt nooit meer kwijt.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

WAT HEEFT ZIJ (DAT IK NIET HEB)?

Als Anna wilde rennen, was ik sneller.
Nam zij de kortste weg, ik was er al.
Als Anna wilde vechten, was ik feller
En als ik zwierig schaatste, raakte zij steevast ten val.

Kocht zij een nieuwe jas, hij stond mij knapper.
Mijn nieuwe schoenen maakten haar uiteindelijk plomp.
En gingen wij tesaam naar d’zelfde kapper:
Wat bij mij golfde kroesde lelijk op haar romp.

Refrein:
Maar wat heeft zij
(dat ik niet heb)?
Waarom gaan mensen zomaar van haar houden?
Wekt zij bij wie zij ook verschijnt meteen vertrouwen?
En maakt zij zonder iets te doen de mensen blij?

Als Anna lag te sterven was ik viever.
Dan nam ik altijd vitamientjes voor haar mee.
En toch vond moe mijn zuster beter en ook liever
en bleef ik alle dagen eeuwig nummer twee.

Als Blaman rustig schreef, was Vrugt de zwoeger,
nam elk karweitje monter voor ma aan.
En als moe ’s ochtends opstond was ik vroeger.
Ik heb zo vreselijk mijn best voor haar gedaan!

Refrein:
Maar wat heeft zij
(dat ik niet heb)?
Waarom gaan mensen zomaar van haar houden?
Wekt zij bij wie zij ook verschijnt meteen vertrouwen?
En maakt zij zonder iets te doen de mensen blij?

Als zij iets aardig kon, had ik een gave.
Ik oogstte keer op keer bewondering, applaus.
Ik trouwde met mijn Jan, een hele brave
man, honderd keer braver dan de paus.

Ik was geboren voor het lef en voor het leven
Anna wordt dagelijks gered nog van de dood.
Maar heeft het leven mij ook echt datgeen gegeven,
wat het mij vroeger ooit zo vol belofte bood?

Refrein:
Maar wat heeft zij
(dat ik niet heb)?
Waarom gaan mensen zomaar van haar houden?
Wekt zij bij wie zij ook verschijnt meteen vertrouwen?
En maakt zij zonder iets te doen de mensen blij?

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

Andere Anna

Refrein:
Andere Anna, anders dan anderen,
anders dan anders, mijn Anna, mijn zoet.
Eet maar mijn soepje, toe,
met liefde bereid door moe.
Al willen de anderen,
je zo graag veranderen,
andere Anna, kind, zo is het goed.

Poulet, peper, peterselie,
tijm, laurier en selderij,
mergpijp, zout, een stukje foelie,
water, voeg citroensap bij.
Drie uur op een vuurtje zacht,
Mijn bouillon voor moed en kracht.

Refrein:
Andere Anna, anders dan anderen,
anders dan anders, mijn Anna, mijn zoet.
Eet maar mijn soepje, toe,
met liefde bereid door moe.
Al willen de anderen,
je zo graag veranderen,
andere Anna, kind, zo is het goed.

Selderij, in kleine stukjes,
vermicelli, bloemkool, prei,
groenten en wat kruidenplukjes
gaan samen in die soep van mij.
Soep voor warmte, niet te heet,
moeders soep voor lief en leed.

Refrein:
Andere Anna, anders dan anderen,
anders dan anders, mijn Anna, mijn zoet.
Eet maar mijn soepje, toe,
met liefde bereid door moe.
Al willen de anderen,
je zo graag veranderen,
andere Anna, kind, zo is het goed.

(Uit: Blaman, de musical. 2004).

 

De wereld boft met ons.

Refrein:
De wereld boft met ons
De wereld boft met ons
wij zijn diep en innemend en flexibel als een spons
deze lieve, oude meiden
blijven eeuwig zo bescheiden
dus we houden het voorlopig onder ons.

Ridder met staartjes, een halve jongen
met botel-de-buitel-de-bokkensprongen
fikkie stoken bij de buren
moe zei: ‘kind, speel niet met vuur en
pas toch op, straks komt er brand’.
Riddertje is op een stapel beland…
Ooit voerde iemand eendjes in ’t park
samen met haar kleine meid, Sjaantje d’Arc.

Refrein:
De wereld boft met ons
De wereld boft met ons
wij zijn diep en innemend en flexibel als een spons
deze lieve, oude meiden
blijven eeuwig zo bescheiden
dus we houden het voorlopig onder ons.

Peuter met oorpijn, doorwaakte nachten
moeder zat stil bij haar jongen te wachten
druppeltjes, een slokje water is fijn
watje met olie zo warm tegen pijn
morgen, mijn jong, doet jouw oor niet meer au
dan verf jij jouw hemel weer rood, groen en blauw…
De zorgen van moeder genazen, ja toch
heel spoedig het oortje van Vincent van Gogh.

Refrein:
De wereld boft met ons
De wereld boft met ons
wij zijn diep en innemend en flexibel als een spons
deze lieve, oude meiden
blijven eeuwig zo bescheiden
dus we houden het voorlopig onder ons.

Ballonnen en slingers, wij zijn heden blij
hoera weer een kaarsje en jaartje erbij
ach jongen, wat word je toch vreselijk groot
jij wil vast niet meer bij mammaatje op schoot
cadeautjes en pakjes en ook hamer tik
en spelletjes: hengelen, ezeltje prik…
Krap dertig jaar later: geen taart meer in huis,
mama’s kleine man hing voor mensheid aan ‘t kruis.

Refrein:
De wereld boft met ons
De wereld boft met ons
wij zijn diep en innemend en flexibel als een spons
deze lieve, oude meiden
blijven eeuwig zo bescheiden
dus we houden het voorlopig onder ons.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

Droom.

Droom, droom, droom,
droom maar wilde dromen
laat heksen en monsters maar komen
stop als u het blieft toch een kroko in bed
wat schaduwen geven ons altijd veel pret,
of zijn het gewoon saaie bomen?
Droom, droom, dromen.

Droom, droom, dromen,
droom maar wilde dromen
laat nachtelijke merries maar komen,
want de wilde dieren die lusten we rauw
dus stuur al die hengsten en merries maar gauw
en liever dan niet van die slomen.
Droom, droom, dromen.

Droom, droom, dromen,
Droom maar wilde dromen
laat mieren en spinnen maar komen
want die kleine kruipers die deren ons niet
we roepen: ‘he jij daar pas op of ik schiet,
we gaan jullie bakken of stomen.’
Droom, droom ,dromen.

Droom, droom, dromen,
droom maar wilde dromen
laat dat schaap met die voetjes niet komen
want rustige nachten die komen nog wel
voor ons is het leven toch nog een groot spel
elk uur is voor ons meegenomen.
Droom, droom, dromen.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

De vreugde van de voorbeeldigheid.

Doe maar gewoon dan doe je gek genoeg en beter
en doe maar netjes heel beleefd ontzettend braaf
en als je eet wees dan een pinkje-hooghoud-eter
gedraag je in de buurt van ouders als een slaaf.

Spreek niemand tegen doe alsof je niet kan denken
zeg ja en amen knik en buig zoals het riet
wees dankbaar voor hetgeen je ouders daaglijks schenken
besef: een kind bestaat in diepste wezen niet.

Refrein:
En als je dat zo doet dan maakt je hart opeens een sprong je mond die zong je bent ineens verblijd je bent een wijze meid.
Het is een gift van de natuur, van God en Glorie.
Het is de vreugde van voorbeeldigheid.

Geef nooit een krimp en doe alsof je niet kan voelen
en houd die waterlanders immer binnenboord
bedenk dat ouders alles goed voor je bedoelen
zo worden jouw emoties in de kiem gesmoord.

Wees toch niet wild en woest waanzinnig uitgelaten
van gillend springen word je niet verstandig oud
en als het even kan, toe, houd dan op met praten,
kletsen is nikkel en het zwijgen is van goud.

Refrein:
En als je dat zo doet dan maakt je hart opeens een sprong je mond die zong je bent ineens verblijd je bent een wijze meid.
Het is een gift van de natuur, van God en Glorie.
Het is de vreugde van voorbeeldigheid.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

Moeder en Kind.

1. moeders:
Waar is die goede oude tijd waarin wij alles beter wisten?
Iedere zaterdag was het weer raak,
hielden wij borden omhoog met: Vrouw Staak!
Ageerden wij boos tegen de anti-kraak.
Wij waren de idealisten.

2. kinderen:
In deze goede, nieuwe tijd laten kinderen zich niet kisten.
Wordt iets besloten? Wij praten wel mee,
we zijn o zo mondig, zelfstandig voor twee
wij zijn in het hier en het nu zeer tevree.
Wij zijn echte realisten.

3. moeders:
Waar is die goede oude tijd waarin wij alles beter wisten?
We werden de baas over alles, vooral buik.
Verklaarden de dood aan die engerds in struik.
We zagen het huwelijk als gruwelijk en fuik.
Wij waren de feministen.

4. kinderen:
In deze goede, nieuwe tijd laten kinderen zich niet kisten.
Is er een feestje? Wij zijn er dan bij,
we dansen en lachen en zingen zo blij
geen zorgen voor morgen, vandaag is voor mij.
Wij zijn posi-optimisten.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

Nooit uit.

Refrein:
Nooit uit met je moeder, nooit uit.
Vrienden, liefdes die verbleken,
deze band kan niet verbreken,
met je moeder gaat het levenslang niet uit.

Er is een mens op de wereld, die je soms echt haten kan
die je regelmatig graag zou willen killen,
want ze doet zo onuitstaanbaar en je krijgt er soms wat van
met z’n tweeën ga je krijsen en ook gillen.
En dan sla je met de deur en denk je: mens ik kom nooit terug,
dit is de dag waarop ik werkelijk weg ga lopen.
Maar na drie blokjes om, dat moment dat komt vaak vlug
lach je samen weer en gaat je hart weer open.

Refrein:
Nooit uit met je moeder, nooit uit.
Vrienden, liefdes die verbleken,
deze band kan niet verbreken,
met je moeder gaat het levenslang niet uit.

Er is een mens op de wereld, waarbij je klierig wezen kan
onuitstaanbaar en een monster en een loeder,
die je allerslechtste kant kent en daar houdt ze ook nog van,
want ze houdt van jóu, dat mens dat is je moeder.
Slordig, rommelig en onredelijk, niemand kent je zo als draak,
je maakt ruzie met je moeder bij het leven.
Maar na mokken op je kamer, want het was een keer weer raak,
geef je vlug een zoen en alles is vergeven.

Refrein:
Nooit uit met je moeder, nooit uit.
Vrienden, liefdes die verbleken,
deze band kan niet verbreken,
met je moeder gaat het levenslang niet uit.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

Ballade van de misgeschoten astronaut.

In de courant, bij de mini-rubriek
viel eens mijn oog op een wervende tekst met een kiek.
Gezocht: ‘astronaut, liefst een knappe’,
nou wat denk je, dus ik meteen happen.
Op maandagochtend toog ik naar ‘t kantoor,
de uitzendcommissie was een en al oor,
en zag mijn cv met raketten
(bij Aldi om in ’t vriesvak te zetten).
Het Hoofd Personeel was geïmponeerd.
De volgende dag al werd ik gelanceerd.
Maar mijn bliksemcarrière heeft mij verdroten,
want ze hebben mij misgeschoten.

Eerst Pluto, dan Mars, zo was ooit het plan,
maar niks hoor, ik kwam daar dus nooit never an
Eerst zag ik de maan, ik zag sterren,
maar die planeten die bleven nog verre.
Mijn oriëntatie heeft dikwijls gefaald
en ook dit keer ben ik dus verschrik’lijk verdwaald.
Een rondje om dit en een rond om daarginder,
ik werd tureluurs van die Melkweg, ach kinder.
Bij de drie-en-dertigste halve maan
ben ik eensklaps vol op mijn rem gaan staan,
keerde terug naar de aarde met hangende poten
en was geen lichtjaar opgeschoten.

Kwam neer met een klap, waar was ik beland?
Ik dacht eerst aan Bakkum aan zee of breed strand,
maar het was een woestijn met kamelen
met bedoeïenen in zand, die er spelen.
Daar zat ik: geen cent, zonder baan
(voorschotten daar deed het uitzendbureau dus niet aan).
Ik kleedde me in juten zakken,
ben een tijd bij zo’n volk blijven plakken.
En toen ik weer van deze wereld was,
toen liep ik naar huis in een dravende pas,
kreeg liften van boeiings en boten
ben na twaalf jaar hier binnengeschoten.

(Uit: Doe Normaal. 2005).

 

De pleaser.

Ik ben een pleaser
ik ben een
prettige, pientere, populaire
pleaser
ik geef mijn hart en hoofd,
mijn hartelijkheid vooral
ik geef mijn ziel en zaligheid
mijn zieligheid vooral

Ik zeg nooit nee
mijn ijskast is vol
mijn bed is leeg en daar kan altijd iemand bij.
en in de kroeg daar breng ik altijd pils en grappen
die weet ik te tappen
ik ben zo vrolijk, ik maak altijd mensen blij.

Ik ben een pleaser
ik ben een
prettige, pientere, populaire
pleaser
ik geef mijn hart en hoofd,
mijn hartelijkheid vooral
ik geef mijn ziel en zaligheid
mijn zieligheid vooral

Ik ben nooit boos
al kom je te laat
al kom je niet en sta ik uren in de kou
ik ben gezellig, graag gezien op leuke feestjes
door mensen en beestjes
ik entertain en ben de allergeestigste vrouw.

Ik ben een pleaser
ik ben een
prettige, pientere, populaire
pleaser
ik geef mijn hart en hoofd,
mijn hartelijkheid vooral
ik geef mijn ziel en zaligheid
mijn zieligheid vooral

Ik ben de vriend
van iedereen
en zal verrassend opgewekt zijn voor mijn dood
op mijn crematie komen honderdduizend mensen
vervul de wensen
veel cake en koffie dus en wellicht wat suikerbrood.

Hou van mij.
Hou van mij.
hou van mij.

(Uit: Oorverdovend stil. 2008).

 

De liefde is de hemel niet.
Oorspronkelijke titel: Il n’y a pas d’amour heureux

Niets is er voor altijd. De mens verliest zijn kracht,
zijn kwetsbaarheid, zijn hart, dat ook. En als hij thuis
in liefde armen spreidt, vormt zijn figuur een kruis.
Geluk wordt in omhelzing vermalen en vergruist.
Het leven wordt verscheurd door machteloze macht.

De liefde is de hemel niet.

Weerloos en zonder zin. Als wapenloos soldaat,
ooit eens tot hoger doel bestemd en voorbereid.
Met welk nut staat hij op, werpt hij zich in de strijd?
Des avonds zijn moraal en wapens toch weer kwijt.
Zeg woorden als ‘ik leef’, bedwing verdriet en haat.

De liefde is de hemel niet.

Mijn mooie lief, mijn lieve lief, mijn zwakke plek
je bent in mij een vogel, in vleugelvlucht verwond.
De anderen lopen langs, geen mens die ons ooit vond,
en toch herhalen zij de woorden uit mijn mond.
Jouw mooie blikken doden, jouw ogen maken gek.

De liefde is de hemel niet.

Het leven leren leven, mijn lief, het is te laat.
Wat rest is samen huilen, jouw lijf tegen mijn lijf,
van spijt om wat eens was en niet behouden blijft,
om wanhoop en om strijd, die elke droom verdrijft.
De bloem der liefde drinkt de tranen van de straat.

De liefde is de hemel niet.
Maar is van jou en mij, mijn lief.

(Uit: Oorverdovend stil. 2008).

 

Ik ga dood als ik niet leef.

Ik ga dood als ik niet leef
Ik ga dood als ik niet leef.
Ik wil voelen, bedoelen, never nooit bekoelen,
ik ga dood als ik niet leef.

In een dal
op een top
maar nooit uitzichtloze vlaktes.

Ren te hard
(ga) op mijn bek
maar ben nooit ingekakt en

De wereld draait nooit harder dan ik, harder dan ik,
de zon verbrandt niet sneller dan ik, sneller dan ik.

Ik ga dood als ik niet leef
Ik ga dood als ik niet leef.
Ik wil voelen, bedoelen, never nooit bekoelen,
ik ga dood als ik niet leef.

Ik ben gek
ik ben wijs
Dans en draai naakt op een graf

Ik ben slecht
Ik ben goed
Ik zal mij nooit gedragen

een ster die staat niet verder dan ik, verder dan ik,
een steen voelt zich niet doder dan ik, doder dan ik,
een zwaan bemint niet trouwer dan ik, trouwer dan ik,
een hond die jankt niet rauwer dan ik, rauwer dan ik,
de wanhoop is niet feller dan ik, feller dan ik
en eenzaamheid niet helser dan ik, helser dan ik.
de vreugde jubelt zachter dan ik, zachter dan ik
de liefde is net zo prachtig als ik, prachtig als ik.

Ik ga dood als ik niet leef
Ik ga dood als ik niet leef.
Ik wil voelen, bedoelen, never nooit bekoelen,
ik ga dood als ik niet leef.

(Uit: Oorverdovend stil. 2008).

 

De achterdeur.

De achterdeur, die stond een kiertje open
voor frisse lucht of voor ’t verjagen van een mug,
om af en toe eens woedend weg te lopen,
jij trok mij toch weer altijd naar je terug.

Ik liet die deur altijd een kiertje open,
omdat een dichte deur mij soms te veel benauwt
natuurlijk wist ik dat ik naar je terug zou lopen
want buiten zonder jou was het te koud.

Wij konden zoenen, strijden, vechten en beminnen,
de achterdeur kon overmoedig stormen aan.
Ik hield hem open omdat ik me slecht kon binden.
Als ik toch wist… dat juist jij…
door die achterdeur…
weg zou gaan….

(Uit: Oorverdovend Stil. 2008).

 

We zijn allemaal al lang dood geweest.

Wat kunnen we verwachten na dit leven?
Wacht er een hemel of een hel, een vagevuur?
Zal er een Petrus aan de poort een sleutel geven?
Wie zal er bij ons zijn in ‘t eerste uur?

Of zijn er jachtvelden om eeuwig op te jagen?
Of het nirwana, dat is heerlijk eeuwig rust
We kunnen het helaas aan niemand vragen
maar een ding is wel zeker, wees gerust:

Refrein:
We zijn allemaal al lang dood geweest.
Met geboorte start het leven
op de aarde ben je even
maar daarvoor was er het niets, geen rouw, geen feest.
Van de dode dagen zijn er toch het meest.

Wie kunnen we verwachten na dit leven?
Wacht Anna Blaman, Bet of Grewel, Soeur Sourire?
Zal tante Letty mij zo’n vieze smakzoen geven?
Drinkt ome Kees daar ook nog altijd bier?

Hebben mensen soms nog iets bij mij te wreken?
Wie staat er bij de poort met deegrol klaar?
Duurt eeuwigheid tien jaren of wat weken?
En is dat dodelijk saai of vol gevaar?

Refrein:
We zijn allemaal al lang dood geweest.
Met geboorte start het leven
op de aarde ben je even
maar daarvoor was er het niets, geen rouw, geen feest.
Van de dode dagen zijn er toch het meest.

Wie kunnen we bereiken na dit leven?
Maak ik contact met glaasje draaien of seance?
Of zal ik stiekem via klop een boodschap geven?
Krijg ik als een spokend spookje wel een kans?

Of is het allemaal heel simpel te verklaren?
Is als het leven ophoudt een groot Niks
en lijkt de dood gewoon op prenatale jaren:
geen leed, geen lol, no kisses en no kicks.

Refrein:
We zijn allemaal al lang dood geweest.
Met geboorte start het leven
op de aarde ben je even
maar daarvoor was er het niets, geen rouw, geen feest.
Van de dode dagen zijn er toch het meest.

(Uit: Oorverdovend Stil. 2008).

 

Oorverdovend stil.

Oorverdovend stil
ruimtevullend leeg
je bent verblindend in afwezigheid
zo aanraakbaar weg
godvergloeiend kil
je zetelt in mijn hart en je bent kwijt.

Ik wist allang dat ik je zou verliezen
dat hadden artsen en prognoses mij verteld
maar dat je zo’n gewone dag zou kiezen
zo’n zaterdag, een middag, dat was mij niet gemeld.
Mijn vrouw daar in dat bed, wordt ze nog wakker?
Krijg ik toch nog een laatste blik van haar?
Kan ik nog naast die lieve stakker,
we liggen zo graag dicht tegen elkaar.

Oorverdovend stil
ruimtevullend leeg
je bent verblindend in afwezigheid
zo aanraakbaar weg
godvergloeiend koud
je zetelt in mijn hart en je bent kwijt.

En iedereen was weg, ik zong dat wijsje,
dat wijsje van die merel, lied voor jou
en nam je in mijn armen, zei: “Lief meisje,
heb ik vandaag gezegd, hoeveel ik van je hou?”
In ons huis wat daaglijkse geluiden
Anna zong in haar kamer: ‘Love is gone’
Daan draaide een plaatje, niet meer te duiden
ik weet alleen wel zeker, dat hij iets Hollands zong.

Oorverdovend stil
ruimtevullend leeg
je bent verblindend in afwezigheid
zo aanraakbaar weg
godvergloeiend koud
je zetelt in mijn hart en je bent kwijt.

Ik wist wel dat je zo’n moment zou kiezen
de woning vol van huiselijk geluk
ik moest je in geborgenheid verliezen
en daarmee ging jouw lijntje met het leven stuk.
Dat doodsimpele sterven duurt maar even
een glijden van het nu naar ‘wat ooit was’.
ik had er graag mijn leven voor gegeven
en doodgaan aan de dood, en mee-vergaan tot as..

Oorverdovend stil
ruimtevullend leeg
je bent verblindend in afwezigheid
zo aanraakbaar weg
godvergloeiend koud
je zetelt in mijn hart en je bent kwijt.

(Uit: Oorverdovend Stil. 2008).

 

Leven maken.

Stil van de dierbare, verloren, lieve mensen.
Stil van verlies, soms door het leven, soms door dood.
Stil door gekoesterde en onvervulde wensen.
Stil, want de zwervers en de zwevers dromen groot.
Stil door de liefdes voor het leven, die vertrokken,
door al het afscheid tegen beter voelen in.
Stil van alles wat er blijft en van de brokken.
stil van de vraag ook: heeft vandaag of morgen zin?

Refr.
Ik weiger dit bestaan te staken,
dus ik moet wel leven maken.
‘k volg die dominante, innerlijke drang.
Niets zal mij eronder krijgen,
Ik maak leven door te zwijgen,
ik maak leven door de taal en door gezang.
Er is mij één keer gegeven,
leven zal ik, leven, leven,
lef in leven, lief in leven, levenslang.

Stil van de doeken die er ooit nog zullen vallen,
in het theater, in het spel of soms in ’t echt.
Stil van eenzaam heel alleen of met z’n allen.
Stil door de woorden die er nooit worden gezegd.
Stil door de vrienden voor het leven, zij die bleven.
Door alle waanzin tegen beter weten in.
Stil van de dingen, jaren kwijt of weggegeven.
In stilte is naast het verlies ook het gewin.

Refr.
Ik weiger dit bestaan te staken,
dus ik moet wel leven maken.
‘k volg die dominante, innerlijke drang.
Niets zal mij eronder krijgen,
Ik maak leven door te zwijgen,
ik maak leven door de taal en door gezang.
Er is mij één keer gegeven,
leven zal ik, leven, leven,
lef in leven, lief in leven, levenslang.

(Uit: Oorverdovend Stil. 2008).

 

Geluk.

Zijn flessen half leeg of zijn ze half vol?
En straalt een ster ver – of dichtbij onze bol?
Zijn de dagen nou lang of de nachten?
Hoe traag tikt een klok bij het wachten?
Is de regen kletsnat of is ie lekker fris?
Zit de zee propvol kwal of zwemt er veel vis?
Maakt geld of juist vrienden de mensen schatrijk?
Het is maar hoe je het bekijkt!

Refrein:
Geluk zijn je vrienden
Geluk zijn de mensen
Gelukkig zijn harten met niets meer te wensen
Gelukkig zijn dagen vol liefde en zon
Geluk is de dag toen jouw leven begon.

Wil je meer in je hand of is het genoeg?
Is zeven uur laat, of is het juist vroeg?
Sjok je vaak achteraan of van voren?
Ben je vrij in het bos of verloren?
Is de zon je te heet of is ie lekker warm?
Is een lachende zwerver nou rijk of juist arm?
Heeft een weerman het mis of altijd gelijk?
Het is maar hoe je het bekijkt!

Refrein:
Geluk zijn je vrienden
Geluk zijn de mensen
Gelukkig zijn harten met niets meer te wensen
Gelukkig zijn dagen vol liefde en zon
Geluk is de dag toen jouw leven begon.

(Uit: Tita Tovenaar. 2009).

 

Nooit meer bang.

Voor het slapen gaan
laat pap een lichtje aan,
geeft hij mij een knuffel en een kus.
Zegt: “Kindje, er is niets te vrezen,
je hoeft echt niet bang te wezen,
doe je oogjes dicht, ik wil dat je rust”.
Ik lig met ogen open
op een monstertje te hopen,
want een nacht alleen is vreselijk saai.
Een slang, een slak, een krokodil
op mijn bed is wat ik wil.
Een merrie van de nacht, desnoods een haai.

Refrein:

Nooit meer bang, nooit meer bang, nooit meer bang.
Ook al zijn de nachten donker, koud en lang.
Kom maar op, enge beesten.
Wij geloven niet in geesten
en lachen om de draken op ’t behang.
Nooit meer bang, nooit meer bang, nooit meer bang!

Voor het slapen gaan
kijk ik stiekem naar de maan,
ik hoop dan op een mannetje of tien.
Ik kan echt niet zoet gaan slapen
met wat suffe saaie schapen.
Spoken, enge beesten wil ik zien.
Ik lig met ogen open
op wat griezeligs te hopen.
Een wilde leeuw, een tijger, eentje maar.
Maar er komt geen engerd meer.
En geen monster, ook geen beer.
Al mijn nachten zijn zonder gevaar.

Refrein:

Nooit meer bang, nooit meer bang, nooit meer bang.
Ook al zijn de nachten donker, koud en lang.
Kom maar op, enge beesten.
Wij geloven niet in geesten
en lachen om de draken op ’t behang.
Nooit meer bang, nooit meer bang, nooit meer bang!

(Uit: Tita Tovenaar. 2009).

 

ZIN IN MORGEN!

Zin in morgen, zin in morgen,
van ons mag nu de deur naar morgen open staan.
Een gouden toekomst is beloofd
en in ons hart en in ons hoofd
zal ons verleden op de basisschool mee gaan.

Al zijn we daar de kleintjes
en is die rugzak groot
Al maken ze daar geintjes,
en zijn we als de dood.
We zullen het daar redden.
Brugklas, we komen er aan.
Mijn kop er om verwedden,
dat we stevig blijven staan!

Zin in morgen, zin in morgen,
van ons mag nu de deur naar morgen open staan.
Een gouden toekomst is beloofd
en in ons hart en in ons hoofd
zal ons verleden op de basisschool mee gaan.

Al moeten we daar wennen
en zijn die gangen lang
ze leren ons daar kennen
we zijn voor niemand bang.
De oude klasgenoten
blijven ons altijd bij!
Zijn in ons hart gesloten,
herinnering maakt blij!

Zin in morgen, zin in morgen,
van ons mag nu de deur naar morgen open staan.
Een gouden toekomst is beloofd
en in ons hart en in ons hoofd
zal ons verleden op de basisschool mee gaan.

Zin in morgen, zin in morgen,
van ons mag nu de deur naar morgen open staan.
Een gouden toekomst is beloofd
en in ons hart en in ons hoofd
zal ons verleden op de basisschool mee gaan.

(Uit: Zin in Morgen, Spangas scholenmusical, NCRV, 2008)

 

Griezelgrobbebollen.

Griezelgrobbebollen in het griezelspookkasteel
Griezelgrobbebollen spoken in de nacht zo veel
griezelgrom en grauwen,
griezelsnot en snauwen,
Griezelgruwelbollen in het griezelspookkasteel.

Broer:
Ik ben nergens bang voor
Ik ken echt geen angst, hoor
Laat mij eens schrikken dan
Geeltje:
Let op, er komt iets aan.

Geeltje:
Ik tover ons kasteel om in een creepy spookpaleis
het schemert en het schaduwt in de gangen zwart en grijs
ik laat zes spoken janken en de nacht is guur en kil
we horen in de verte een afgrijselijke gil
de geesten en de spoken dansen daar hun schimmendans
en wie er in hun klauwen valt, verliest zijn laatste kans.
Je siddert en je bibbert bij een rammelend skelet
Je roept hard om een redder en je kruipt onder je bed.

Griezelgrobbebollen in het griezelspookkasteel
Griezelgrobbebollen spoken in de nacht zo veel
griezelgrom en grauwen,
griezelsnot en snauwen,
Griezelgruwelbollen in het griezelspookkasteel.

Broer:
‘k ben nog nergens bang voor
‘k ken nog steeds geen angst, hoor
Laat mij eens schrikken dan
Geeltje:
Let op, er komt iets aan.

Geeltje:
Ik tover bij de ramen nu een weerwolf en vampier,
op zoek naar Grobbebollen, want ze lusten mens en dier.
De lange gele tanden rotten stinkend in hun bek,
ze kwijlen van de honger, een verschrikkelijke trek.
De weerwolf en de vampier ruiken heerlijk Grobbebloed.
Ze sluipen dichterbij en niemand weet meer wat ie moet.
Je siddert en je bibbert bij zo’n grote wolvenpoot.
Je roept vast angstig: “Geeltje!” en je klimt bij mij op schoot.

Griezelgrobbebollen in het griezelspookkasteel
Griezelgrobbebollen spoken in de nacht zo veel
griezelgrom en grauwen,
griezelsnot en snauwen,
Griezelgruwelbollen in het griezelspookkasteel.

Broer:
‘k ben nog nergens bang voor
‘k ken nog steeds geen angst, hoor
Laat mij eens schrikken dan
Geeltje:
Let op, er komt iets aan.

Geeltje:
Wat kan ik nu verzinnen want dit duurt me echt te lang.
Ik moet iets gaan bedenken, waarvan wordt die Broer toch bang?
Een monster of een draak of leeuw, misschien wat haaienbloed?
Ik wil zo graag iets toveren, dat mijn Broertje rillen doet.
Aha, ik pak een spiegel en een kandelaar of vier,
met kaarsen en met spinrag plaats ik deze dingen hier.
Zeg Broer, er is iets gruwelijks en gevaarlijks in de gang!
Kom kijken, jij wordt vast en zeker zo ontzettend bang!

Griezelgrobbebollen in het griezelspookkasteel
Griezelgrobbebollen spoken in de nacht zo veel
griezelgrom en grauwen,
griezelsnot en snauwen,
Griezelgruwelbollen in het griezelspookkasteel.

Broer kijkt in de spiegel en gilt.

Broer:
Hier ben ik echt heel bang voor
ik ken nu echt wel angst, hoor
Ik schrik hier vreselijk van!
Geeltje
Wacht maar
stil maar
rustig maar
er komt niets aan.

(Uit: Grobbebollenlol. Efteling / 2010).

 

Tuurlijk makkie.

(Broer en Geeltje zien een skateboard liggen)

Broer:
Kijk een plankje met wat wielen,
weet je wat ik daarmee kan?
Heen en weer, zo op mijn hielen,
skaten weet ik alles van.
Door de gangen, om de toren,
Slalom, jumpen en freestyle,
skaters zijn als held geboren.
Zie mij gaan nu, als een pijl.

(Broertje begint door het kasteel te skaten.)

Geeltje:
Zou je dat wel doen?
Zou je dat niet laten?
Denk je dat we hier niet beter over kunnen praten?
Of misschien een nachtje of wat langer over slapen?
Broer:
Ben je gek.
Doe ik zo.
Tuurlijk makkie.
(Broer skate rondjes op de kasteeltoren en wordt overmoedig. Hij valt op de grond. Het skateboard valt na hem, op zijn hoofd.)
Toch?

(Broer en Geeltje zien een raceauto)

Geeltje:
Met een auto kun je racen
Supersimpel met een stuur,
gaspedaal en huppa, sjezen
op de crossbaan, uur na uur!
Ik kan goed een rem intrappen
en weet waar de koplamp zit
’t is een makkie om te snappen
hoe je start, zo doe je dit.

(Geeltje stapt in)

Broer:
Zou je dat wel doen?
Zou je dat niet laten?
Denk je dat we hier niet beter over kunnen praten?
Of misschien een nachtje of wat langer over slapen?
Geeltje:
Ben je gek.
Doe ik zo.
Is niks an.
Huppekee.
Tuurlijk makkie.
(Geeltje rijdt de raceauto total loss tegen een kasteelmuur.)
Toch?

(Broer en Geeltje zien een raket)

Broer en Geeltje:
Een raket vliegt naar planeten
in de ruimte, zonder muur,
naar de sterren, moet je weten,
vlieg je lang, wel dertig uur.
Botsen kan niet, ook niet vallen,
daarom hebben wij veel zin.
Zwaaien jullie met z’n allen?
Want wij stappen samen in!

(Broer en Geeltje stappen in de raket.)

Broer en Geeltje:
Zouden we dat doen?
Zouden we het laten?
Zouden we hier niet beter even over kunnen praten?
Of misschien een nachtje of wat langer over slapen?
Ben je gek.
Doen we zo.
Is niks an.
Huppekee.
Centefluit.
Appel-ei.
Tuurlijk makkie.
(De raket met de Grobbebollen erin wordt de ruimte in geschoten.)

(De Grobbebollen zwaaien vrolijk vanaf Mars (met Marsmannetjes)).

Broer en Geeltje:
Toch?
Dag!

(Uit: Grobbebollenlol. Efteling. 2010).

 

Vakantie.

Ik ga op reis en ik neem mee
Een koffer en een boek
Ik ga op reis en ik neem mee
een spel, een spijkerbroek,
mobieltje en een bal van leer
een indiaan met veer en speer
een circustent met echte beer
en honderdduizend dingen meer
plus drinken en veel koek.

Maar broer, hé, dat wordt sjouwen
Wil je ál die dingen houwen?
Krijg je ál die dingen mee?
Oh Geel, voorzichtig, nee!
De koffer breekt in twee!

(De koffer breekt in tweeën en er vallen honderdduizend dingen uit. Chaos).

We blijven thuis en toov’ren hier
een palm, een zee, een strand
We blijven thuis en toov’ren hier
een schep, een emmer, zand,
een snorkel en een diepe zee
acht blauwe vissen zwemmen mee,
een slagroomijsje, nee, wel twee,
een tropisch eiland, hupsakee,
compleet met zonnebrand.

We dansen de samba in huis
Het eiland vol zon is hier thuis .
(Salsa muziekje en dansje)

We blijven thuis en toov’ren hier
oase en woestijn.
We blijven thuis en toov’ren hier
een palm, een crossterrein,
een piramide en kameel,
wat sfinxen in een zandkasteel,
drie rovers waar ik games mee speel
een mummie die ik filmpjes mail
omdat we vrienden zijn.

We doen een buikdans in huis.
Het land van Egypte is thuis .
(Arabisch muziekje en dansje)

Ik kom weer thuis en ik neem mee
verhalen, souvenir.
Ik kom weer thuis en ik neem mee
wat foto’s op papier,
een bruine snoet en vuile was,
het boek waar ik zo graag in las,
cadeautjes in een grote tas,
twee slippers en een regenjas.
Gelukkig zijn we hier!

We swingen vrolijk in huis
Gelukkig zijn we weer thuis !
(Swingend muziekje en dansje)

(Uit: Grobbebollenlol. Efteling. 2010).

 

Mummiedans.

In een land hier ver vandaan, daar woont een mummie,
en een mummie is – zoals je weet – wat stijf,
heeft geen been van elastiek, geen rug van gummie.
Nee, een mummie heeft een ingewikkeld lijf.

In datzelfde land, daar leven kleine mummies
Nefertiti en haar beste vriendje Toet.
snoepen reuze graag veel drop en veel tumtummies
Mamma mummie zegt: houd op met al dat zoet.

Neem een sprinkhaan of een kip met vitaminen,
van dat snoepen, niet bewegen, word je dik
al die slomigheid in onze piramide
hup, het zand in en ga dansen, net als ik.

Drie stappen naar rechts
je hoofd draait opzij
je armen omhoog en
je handen erbij.
De mummies en sfinxen
staan keurig rechtop
gaan nu weer naar links en
ze zeggen nooit stop.

Ben je moe, zeg, Nefertiti, ga je pitten?
Neem een voorbeeld aan Ram-zes of aan Ram-acht
Die twee broertjes dansen door en gaan niet zitten,
slapen kun je zestien eeuwen en een nacht.

Minimummies dansen vrolijk in extase.
doen de breakdance en belanden in een twist,
deinend dansend gaan ze naar de disc-oase.
Sfinxen swingen, haken in rond obalisk.

Drie stappen naar rechts
je hoofd draait opzij
je armen omhoog en
je handen erbij.
De mummies en sfinxen
staan keurig rechtop
gaan nu weer naar links en
ze zeggen nooit stop.

(Kinderen voor Kinderen. Vara. 2010)

 

Liefde deel je niet.

Refrein:
Zorgen delen, angsten delen,
kommer en verdriet,
Maar de liefde, maar de liefde,
liefde deel je niet.
Bedden delen, leven delen,
wanhoop, keer op keer.
Smart en leed, dat kun je delen,
liefde wordt juist meer.

Toen ik eenzaam in dit leven,
heel mijn hart had om te geven,
was dat ene hart alleen.
Ik liep met mijn ziel te leuren
klopte aan bij open deuren
zocht een liefste, vond er geen.

Toen ik eenzaam en verloren
graag bij iemand wilde horen
werd verlatenheid mijn deel.
De hoop had ik al opgegeven
toen kwam ik jou zomaar tegen.
‘k gaf wat warmte en kreeg veel.

Refrein:
Zorgen delen, angsten delen,
kommer en verdriet,
Maar de liefde, maar de liefde,
liefde deel je niet.
Bedden delen, leven delen,
wanhoop, keer op keer.
Smart en leed, dat kun je delen,
liefde wordt juist meer.

Nu wij samen in dit leven
elkaar warmte kunnen geven
wordt een vonk een vreugdevuur.
En een droge tuin zal bloeien
als er liefde in kan groeien.
Geluk vermeerdert op den duur.

Refrein:
Zorgen delen, angsten delen,
kommer en verdriet,
Maar de liefde, maar de liefde,
liefde deel je niet.
Bedden delen, leven delen,
wanhoop, keer op keer.
Smart en leed, dat kun je delen,
liefde wordt juist meer.

 

As.

Wij waren altijd samen, waar ik ging daar liep je mee
en als ik een gek plan had, dan vond jij dat een idee.
We lachten om dezelfde grap, twee handen op een hart
en als ik diep ontroerd was, deelde jij dezelfde smart.
Met al mijn muizenissen kwam ik enkel maar bij jou
en wist ik al bij voorbaat, wat jij troostend zeggen zou.
Twee zwanen op hetzelfde meer, trouw dob’rend zij aan zij,
naast jou was ik geborgen, want jij was voorgoed bij mij.

Refrein:
Het wordt nooit meer hoe het was
het zal nooit hetzelfde wezen
toch ben ik vandaag herrezen
herrezen uit de as.
Ik word nooit meer wie ik was.
ben mezelf voorgoed verloren
toch ben ik opnieuw geboren
herboren uit de as.

En als de tijd het wilde, werden wij tezamen oud.
We hadden onze liefde op de overmoed gebouwd.
Hoe konden we ooit denken dat dit altijd door kon gaan,
dat ons geluk onkwetsbaar was en eeuwig bleef bestaan.
Je bent voorgoed verdwenen en ik sta hier zielsalleen,
omdat met jouw vertrek ook onze toekomstdroom verdween.
Een zwaan drijft eenzaam op een meer, zijn trieste hals hangt neer,
want heel zijn zwanenleven heeft de zwaan geen liefste meer.

Refrein:
Het wordt nooit meer hoe het was
het zal nooit hetzelfde wezen
toch ben ik vandaag herrezen
herrezen uit de as.
Ik word nooit meer wie ik was.
ben mezelf voorgoed verloren
toch ben ik opnieuw geboren
herboren uit de as.

Maar in het zwartste donker is een lampje aangegaan
toen is er in het diepst van mij een vechter opgestaan.
Ik voelde me verlaten , maar er brak iets los in mij:
een taaie overlever en die worstelde zich vrij.
Nooit zal ik meer geloven in een leven met z’n twee,
maar ik weet: heel mijn leven loopt mijn kracht trouw naast me mee.
Een zwaan schudt druppels van zich af en slaat zijn vleugels uit
en vliegt een paar slagen omhoog, boven zijn schaduw uit.

Refrein:
Het wordt nooit meer hoe het was
het zal nooit hetzelfde wezen
toch ben ik vandaag herrezen
herrezen uit de as.
Ik word nooit meer wie ik was.
ben mezelf voorgoed verloren
toch ben ik opnieuw geboren
herboren uit de as.

 

Maak er wat van.

Toen ik nog een klein meisje was
een jaar of vier, niet ouder,
de wereld leek een speelpaleis
mijn ouders zo vertrouwd, er
was slechts narigheid
om enge krokodillen
die sliepen s’ nachts onder mijn bed
en beten in mijn billen.
Als ik een keer gevallen was,
mijn knie geschaafd en bloedend,
of als mijn vriendje lelijk deed,
ik stampte, jankte woedend.
Die kleine machteloosheid om dat grote leed van toen
heeft mij al jong geleerd om er vooral iets mee te doen.

Met dikke tranen op mijn wang
met kleurpotlood, papier,
ik schetste bonte monsters
en een enkele vampier.
En zo kon waar ik bang voor was, mij innerlijk niet raken
omdat ik van gevaren, op papier iets wist te maken.

Refrein:
Maak er wat van
maak er wat van
blijf niet zitten kniezen
zak niet in, vooruit pak an.
Krijg grip op al je zorgen,
geef vorm, kom, doe het dan:
Maak er, oh, maak er,
maak er wat van!

Toen ik een jongedame werd,
de liefde ging ontdekken,
toen merkte ik dat liefde komt,
maar ook weer kan vertrekken.
Die bliksemblik van: ik wil jou,
de eerste broze kussen.
Het meisje bloeide op tot vrouw
en toen… kwam er wat tussen.
Gesteggel aan de telefoon,
de slapeloze nachten,
gepieker om een koele toon
en wachten, wachten, wachten…
Gekneusde en gebroken hart en ook gelikte wonden,
zij kregen mij dan wel van slag, maar never nooit eronder.

Met dikke tranen op mijn wang
met schrijfpapier en pen,
zocht ik de taal, gedichten,
en zo vond ik wie ik ben.
De liefde doet soms pijn en laat me uit balans geraken,
maar ook van hartenleed weet ik uiteindelijk iets te maken.

Refrein:
Maak er wat van
maak er wat van
blijf niet zitten kniezen
zak niet in, vooruit pak an.
Krijg grip op al je zorgen,
geef vorm, kom, doe het dan:
Maak er, oh, maak er,
maak er wat van!

Nu ik een rijpe dame ben
niet grijs, maar zeg… oudblond,
wat rimpeltjes zo hier en daar
maar verder nog gezond.
Ik loop wellicht iets uit het lood,
wat stijver en wat strammer
misschien iets dichter bij de dood
maar niettemin niets tammer.
Ik eet mijn bord bij de teevee,
heb kat, een vriend, wat neven,
die nemen soms een wijntje mee;
we proosten op het leven.
Al moet ik constateren: ‘k heb wat minder tijd dan toen
ik heb met alles op mijn pad, iets tastbaars kunnen doen.

Al rollen tranen op mijn wang
van humor en verdriet
hoe jong of oud ik me ook voel
ik zing nog steeds mijn lied.
Het leven doet soms pijn, maar weet me godzijdank te raken.
Met ritme en met rimpels valt er toch iets van te maken.

Refrein:
Maak er wat van
maak er wat van
blijf niet zitten kniezen
zak niet in, vooruit pak an.
Krijg grip op al je zorgen,
geef vorm, kom, doe het dan:
Maak er, oh, maak er,
maak er wat van!

 

Havenloos.

Koers huiswaarts, mijn liefste
na woelige baren
stormachtige jaren
het schuim van de zee.
Koers huiswaarts, mijn liefste
mijn bed is je baken
jouw zeil is mijn laken
kom, vaar met me mee.

Een havenloos schip is een stuurloze zwerver,
een werkloze werf en een toren die dooft.
Een havenloos mens is een bodemloos anker,
een zandloze bank, die in niets meer gelooft.

Een dolende ziel is een schip zonder haven,
schrikbarende baren, een nacht zonder ster.
Een dolende man is een koers zonder knopen,
doodlopende hoop en hij vaart nimmer ver.

Koers huiswaarts, mijn liefste
na woelige baren
stormachtige jaren
het schuim van de zee.
Koers huiswaarts, mijn liefste
mijn bed is je baken
jouw zeil is mijn laken
kom, vaar met me mee.

Een laveloos lot voor de fles met een boodschap
adresloze woorden, verwaterde brief.
Een laveloos graf voor de zuipende zeeman,
aan lagere wal hoopte hij op zijn lief.

Koers huiswaarts, mijn liefste
na woelige baren
stormachtige jaren
het schuim van de zee.
Koers huiswaarts, mijn liefste
mijn bed is je baken
jouw zeil is mijn laken
kom, vaar met me mee.

 

Lachend Amsterdam.

Refrein:
Lachend Amsterdam, lachend Amsterdam,
de Amsterdamse humor, van Jordaan tot aan de Dam,
een Mokummer moet feesten
al vat de stad soms vlam
er is nog altijd gein in Amsterdam.

Bij elk nieuw idee zegt een Mokummer: “Nee!
Amsterdam moet oud Amsterdam blijven.
Kom niet aan terras
en behoud hoe het was
laat in grachten de drijf-sijsies drijven.”

Refrein:
Lachend Amsterdam, lachend Amsterdam,
de Amsterdamse humor, van Jordaan tot aan de Dam,
een Mokummer moet feesten
al vat de stad soms vlam
er is nog altijd gein in Amsterdam.

Bij regels of wet worden vragen gezet.
Amsterdammers zijn lastig geboren.
Ze weten heel goed
hoe het hoort, hoe het moet
en vertellen dat wie het wil horen.

Refrein:
Lachend Amsterdam, lachend Amsterdam,
de Amsterdamse humor, van Jordaan tot aan de Dam,
een Mokummer moet feesten
al vat de stad soms vlam
er is nog altijd gein in Amsterdam.

Bij rellen of brand staat buuf voor aan de kant
want sensatie daar kan niemand zonder.
En menig gevecht
wordt met humor beslecht:
“Gooi je pet in de gracht, kruip eronder!”

Refrein:
Lachend Amsterdam, lachend Amsterdam,
de Amsterdamse humor, van Jordaan tot aan de Dam,
een Mokummer moet feesten
al vat de stad soms vlam
er is nog altijd gein in Amsterdam.

 

Pestkind.

(Refrein): Pestkind, pestkind,
we weten het allang.
Pestkind, pestkind,
van binnen ben je bang.
Voel jij je echt een held
als je op een ander scheldt?
Vertel, wie is er uit
als je iemand buitensluit?
Pestkind, pestkind,
we zien het toch meteen
Pestkind, pestkind,
je bent piepklein, alleen.

(Pestkind): Het is gewoon vet lachen, man,
als ik er eentje pakken kan,
roodharig of met bril,
met beugel of iets anders mis,
maar ook als er geen reden is,
gewoon als ik dat wil.

(Refrein): Pestkind, pestkind,
we weten het allang.
Pestkind, pestkind,
van binnen ben je bang.
Voel jij je echt een held
als je op een ander scheldt?
Vertel, wie is er uit
als je iemand buitensluit?
Pestkind, pestkind,
we zien het toch meteen
Pestkind, pestkind,
je bent piepklein, alleen.

(Pestkind): Het is gewoon vet kicken, man,
als ik een ander pesten kan,
ik kies er meestal een,
die net iets van de rest afwijkt
zodat ik dan de sterkste lijk,
met groep en nooit alleen.

(Pestkind, scheldt): Pestkind, rotkind, niemand die je helpt.
(Koor): Pestkind, pestkind, het pestkind ben je zelf.

(Pestkind): Heel soms is het niet mooi meer, man,
dan ben ik in mijn eentje bang,
maar dat mag niemand zien.
Straks wordt het ‘ik tegen de rest’,
als ik niet pest, word ik gepest.
Ik houd mijn adem in.

(Refrein): Pestkind, pestkind,
we weten het allang.
Pestkind, pestkind,
van binnen ben je bang.
Voel jij je echt een held
als je op een ander scheldt?
Vertel, wie is er uit
als je iemand buitensluit?
Pestkind, pestkind,
word nu eens eindelijk wakker
Pestkind, pestkind,
want wie het pesten nodig heeft
is eigenlijk de stakker.

(Pestkind): Piepklein,
alleen…

 

Twee moeders.

Ik heb een moeder en een moeder al mijn hele lange leven
en mijn moeder en mijn moeder kunnen mij een knuffel geven,
maken brood en wassen kleren, doen mijn haar,
en ze houden veel van mij en van elkaar.
In de klas vragen mijn vrienden: “Hé, wie is nou echt je ma?”
En: “Dat kind is toch zo zielig, want ze woont niet met haar pa.”
Nou, het kan me niet veel schelen wat men zegt,
want mijn moeders zijn van mij en ze zijn echt.

En ben ik zielig of raar?
Dat kun je rustig denken, maar….

Drie oma’s, drie opa’s, een huiskamer vol,
ook nichten en nichten, het is om het even,
en vrolijke tantes, die klapzoenen geven,
drie ooms en acht buren, een twaalftal neven,
de hele familie wordt dol.
Twee moeders geeft dubbel veel lol.

Met mijn moeder en mijn moeder kan ik lachen, zingen, dansen,
heb ik met een mama ruzie, maak ik altijd nog een kans en
met de een ga ik naar voetbal of een show,
met de ander maak ik appeltaart ofzo.
Er zijn altijd jongensdingen, van die dingen voor een man,
maar die doe ik met een moeder, denk niet dat ze dat niet kan.
Heus, een leven zonder pa kan net zo goed,
als een moeder het met warme liefde doet.

En ben ik zielig of raar?
Dat kun je rustig denken, maar….

Drie oma’s, drie opa’s, een huiskamer vol,
ook nichten en nichten, het is om het even,
en vrolijke tantes, die klapzoenen geven,
drie ooms en acht buren, een twaalftal neven,
de hele familie wordt dol.
Twee moeders geeft dubbel veel lol.

 

The bed at the Hilton Hotel.

The bed at the Hilton Hotel
has a tale of a fairy to tell.
Seven days of hairy peace
and love in snowwhite cotton fleece.
Bread has jumped and crashed from heaven
wine like blood has splashed on earth (and)
times went by of hate and hell.
But the bed at the Hilton Hotel
keeps its story of love and peace
to tell.

A just married couple
carry each other
into this hotel chapel
for making love and plans.
Let’s pray they will never
ever
forget
to remain friends.

The bed at the Hilton Hotel
has a tale of a fairy to tell.
Seven days of hairy peace
and love in snowwhite cotton fleece.
Bread has jumped and crashed from heaven
wine like blood has splashed on earth (and)
times went by of hate and hell.
But the bed at the Hilton Hotel
keeps its story of love and peace
to tell.

A husband and wife
together for ages
this room is arranged
on their 10th weddingday.
Let’s pray they will never
forget
to be
lovers to stay.

The sound of a walrus
and his Azian lady
in silence you maybe
can hear what they’ve told.
Let’s love lasts forever
remember
the Hilton.
Remember your dreams
like him…
you’ll never be old.

John and Yoko, John and Yoko, John and Yoko
peace at the Hilton hotel
remember it well.

The bed at the Hilton Hotel
has a tale of a fairy to tell.
Seven days of hairy peace
and love in snowwhite cotton fleece.
Bread has jumped and crashed from heaven
wine like blood has splashed on earth (and)
times went by of hate and hell.
But the bed at the Hilton Hotel
keeps its story of love and peace
to tell.

 

Hij vond mij in mijn duisternis.

Maria Magdalena:

Hij vond mij in mijn duisternis,
mijn radeloze angsten.
In drama en in droefenis.
zag hij mij, godzijdank, en…

Jezus:

Het mag er zijn.

Maria Magdalena:

Hij zag mij in het donker waar
demonen zondig huizen,
mijn woede. In een hartgebaar
gaf hij mijn ziel een thuis en…

Jezus:

Het mag er zijn.

Koor + Maria Magdalena:

Koor:
Eén: kijk en volg je intuïtie
Twee: zwijg in stilte, luister goed
Drie: zorg dat je jezelf echt ziet
Vier: overwin je angst met moed
Vijf: ken verborgen, geesteskrachten
Zes: stel je open voor visioen
Zeven: ken het Al.

Maria Magdalena (door het koor heen):
Ik zie, ik hoor, ik ken mij, ik zwijg, ik kijk, ik ben vrij. Ik ken het Al!
Koor:
Eén: kijk en volg je intuïtie
Twee: zwijg in stilte, luister goed
Drie: zorg dat je jezelf echt ziet
Vier: overwin je angst met moed
Vijf: ken verborgen, geesteskrachten
Zes: stel je open voor visioen
Zeven: ken het Al.

Jezus:

Omarm de angsten en je woede
om wat jou is aangedaan
Levenslicht schijnt op het goede
durf in duisternis te staan.

Maria Magdalena:

Ik mag er zijn.

(Uit :Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Diepte kent diepte.

Maria Magdalena:

Diepte kent diepte
leegte kent leegte
dood kent de dood.
Een verdwaalde sterveling in de woestijn
kent het gemis zonder ander te zijn.

Vanuit diepte kan ik stijgen.
Nu ik van ver kom, weet ik waar ik moet gaan.

Louter met zon kan ik stralen,
Louter met zon laat ik (mijn) schaduw
achter mij.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Maria, Maria en Maria van Magdela.

Petrus, apostel, koor.

Maria, Maria, Marie Magdalena
Marie Magdalena,
wie bedoelen we nou ?
Wie was Maria?
Waar was Maria?
Was Marie: Magdalena, of soms nóg een vrouw?
Zalfde zij voeten?
Waste met tranen?
Droogde met haren?
Of liep zij wat mee?
De zuster van Martha?
Of zuster van Lazarus?
Ik heb geen idee.
Was zij een zondige?
Of juist een heilige?
Of meestentijds lazarus?
Er waren er twee!
Ah oh Maria, Maria, Maria,
Hola, Maria, wie ben je nou?
Je staat genoteerd
of genoemd als een ander.
Maria, de een of de andere vrouw.

Je naam was in zwang.
Waarom toch die drang:
Maria, als modenaam in Israël?
Ach, was je maar Patty
of Noortje of Hetty
want als je zo heette
dan vond men je wel.

Maria, Maria, Marie Magdalena
Marie Magdalena,
wie bedoelen we nou ?
Wie was Maria?
Waar was Maria?
Was Marie: Magdalena, of soms nóg een vrouw?

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Door liefde aangeraakt.

Maria Magdalena.

Ik ben.
Ik ben door jou van jou met jou
Ik ben. Ik ben.
Ik ben van kopf tot schoongewassen voet,
door liefde aangeraakt.
Je hebt mij mezelf gegeven,
een vrouw van mij gemaakt.

Door jouw blik ben ik geboren
en toen jij ‘jij’ zei, voelde ik me ik.
Je hebt mij als jouw liefste uitverkoren,
Door liefste te zijn, wordt een mens uniek.

Door jouw hand ben ik gaan leven
Ben ik met huid en ziel door je geraakt
Je hebt mezelf gegeven
een vrouw van mij gemaakt.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Wat heeft zij, dat ik niet heb?

Petrus, apostel:

Wat heeft zij, wie zij , ja zij, dat ik niet heb?
Want het kunnen toch haar hersens toch niet wezen?
Heus, het wordt al minstens eeuwenlang bewezen
Vrouw-zijn is al bij geboorte een gebrek.
Wat heeft zij, wie zij , ja zij, dat ik niet heb?

Wat heeft zij, wie zij , ja zij, dat ik niet heb?
Zijn het wapens of verborgen liefdesdranken?
Zingt ze als sirene lokkend lonkend klanken?
Strikt ze alle lieve heren in haar web?
Wat heeft zij, wie zij , ja zij, dat ik niet heb?

Nou, het is…
Ja, het is….
Echt het is…
Het moet het wel zijn.
Ja toch?
Niet dan?
Sssst het is….

Seks seks seks
ze is een echte heks
Die vrouw wil meer
zelfs onze heer
uit lust of ledigheid
geen schaamte en geen spijt
en hoe je haar ook wendt of keert
door passie of door macht verteerd
haar seks wordt overschat
de seks is over, schat.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Androgyne trien.

Maria Magdalena:

Ik kan de wereld aan
de hemel en de maan
je kan het aan me zien:
de trien is androgyn.

Ik ben een vrouw, een man,
zo een die alles kan
al roept men: dolle Mien
jij bent té androgyn.

Iets tussen man en wijf
met een erotisch lijf
zo snel als een machien
ben ik, de androgyn.

Ik koester woest een wens,
geen vrouw te zijn, maar mens,
geen man ook bovendien
maar lekker androgyn.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

De dood baart verdriet.

Maria Magdalena:

De ogen die mij raakten zijn gebroken.
De stem die mij beademt zwijgt voorgoed.
Zijn handen die mij lazen zijn gesloten.
In blauwe lippen stolt een laatste groet.

Nooit meer die man die mij met stilte heeft bewogen
Nooit meer voor altijd iemands allerliefste zijn
nooit meer
nooit meer
onherroepelijk
nooit meer.

Nooit meer
voor altijd.
Voor altijd
nooit meer.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Raak me niet aan.

Jezus:

Raak me niet aan, Maria,
raak me niet aan.
Mijn botten moeten met jou breken
en mijn huid trekt zich terug.
De geest verlaat het lijf.
Maar weet, als jij me vasthoudt,
wil ik dat ik blijf.

Laat los, laat los, Maria,
laat me nu gaan.
De laatste zucht wacht gretig,
ontsnappen wil zij, vlug.
Het hart is stil gaan staan.
Maar weet, als jij me aanraakt,
wil ik niet meer gaan.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Wat ziet zij dat ik niet zie?

Petrus, Apostel.

Wat ziet zij, wie zij , ja zij, dat ik niet zie?
Want het kunnen toch haar ogen toch niet wezen?
Heus, het wordt al minstens eeuwenlang bewezen
Een vrouw is, per definitie, geen genie.
Wat ziet zij, wie zij , ja zij, dat ik niet zie?

Wat ziet zij, wie zij , ja zij, dat ik niet zie?
Waarom krijgt in godsnaam zíj de visioenen,
als wij bidden, helen, preken voor miljoenen.
Wie verdient een wonder op z’n tijd, ja wie?
Wat ziet zij, wie zij , ja zij, dat ik niet zie?

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Zonde bestaat niet.

Maria Magdalena :
Stenen gooien zonder zonden ?
Leven zonder fout?
Lammen lopend zonder wonder?
Een hart is nooit van goud.

Zonder zonde bestaat niet.

Jezus:
Slechts één mens kan jij verraden,
als je liegt, ben jij die barst,
ontrouw aan je droom en daden,
speel je spel en val het hardst.

Zonde bestaat niet.

Maria Magdalena en Jezus :
Zonde van het geld
Zonde van de kater
Zonde van het mooie weer
Zonde van het water.
Zonde van gemiste kans
Zonde van het leven
Zonde van de beursbalans
Zonde van om het even
Zonde van de nieuwe broek
Zonde van het meisje
Zonde van de laatste koek
Zonde van het reisje
Zonde van de uitverkoop
Zonde van de spijt
Zonde van de kerkleegloop
Van verspilde tijd.

Jezus:
Zonde wordt in het leven geroepen.
Zonde bestaat niet. (of: en bestaat niet)
Maria Magdalena:
Zonde wordt in het leven geroepen.
Zonder zonde geen leven.
Zonder leven geen zonde.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Wat verblijft in jezelf.

Maria Magdalena, Jezus, koor.

Volg hem.
Volg jezelf.
Zoek hem.
Zoek jezelf.

Niet in bomen, niet in Rome, niet in Boeddha, of in Allah, niet in woorden, bedevaartsoorden, niet in regels of in wetten, niet in mis of korte metten, heilige koeien of in kalf , of in heel paard half, niet in geld of lust of roem of kerkgewelf.

Want jouw god zit als je goed kijkt in jezelf.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Zwijgen of praten?

Maria Magdalena.

Ik heb het niet gehoord
want als ik iets gehoord had, moest ik praten.
En als ik praat, verkondig,
word ik niet geloofd.

Ik heb niet geluisterd
want als ik geluisterd had, moest ik gehoorzamen
en als ik gehoorzaam
ben ik niet vrij.

Wie spreekt is onbegrepen.
Wie zwijgt is niet verstaan.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

De beslissing.

Maria:
Kies mij niet uit, Heer,
ik ben slechts een vrouw,
die niet gehoord wordt.
Offer mij niet
zoals jouw vader zijn zoon
geofferd heeft.

Kies mij niet uit, Heer,
ik ben Maria uit Magdala,
die niet geloofd wordt.
Gebruik mij niet,
zoals jouw vader zijn Eva
gebruikt heeft.

Jouw woord zal door mijn mond
worden weggehoond,
beschimpt.
Mijn naam zal door jouw woord
worden besmeurd, besmet.

Jezus:
Ik kies jou, Maria.
Omdat je vrouw bent.
Omdat je mijn vrouw bent.
Een offer is alleen iets waard
als het pijn doet.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Wat deert haar?

Petrus, apostel:

De man die zonder zonde is
die mag met modder smijten
Maria leeft in droefenis
en lijdt onder verwijten.

Wat deert haar, wat haar, ja haar dat ons niet deert?
Want het kan haar reputatie toch niet wezen?
Ik geef toe, ze heeft na onze Heer bewezen
dat ze mensen wel het een en ander leert.
Wat deert haar, wat haar, ja haar dat ons niet deert?

Seks seks seks
ze wordt verklaard tot heks
die vrouw is meer
ze heeft een leer.
Geen lust of ledigheid
ze praat de hele tijd.
En hoe je het ook wendt of keert,
de kerk wordt soms door macht verteerd
en seks wordt overschat.
als ik het goed in schat.

(Uit : Maria Magdalena Passie, 2010)

 

Seks

Seks seks seks
met partner of met ex
met vrouw of heer
en nog een keer
uit lust of ledigheid
vol schaamte of met spijt
en hoe je mij ook wendt of keert
door passie of door macht verteerd
de seks wordt overschat
de seks is over, schat.

Door de eeuwen heen is heel wat afgevreeën
het begon heel paradijselijk met fruit
toen de eerste man en vrouw het samen deeën
deeën ze het, met meteen de kleren uit.
Na de liefdesdaad lag Adam na te hijgen
van geluk daar in dat open hemelbed
en omdát hij hete Eva niets kon weig’ren
zijn ze dadelijk mooi Eden uitgezet.

Esther, Judith en nog meer fatale vrouwen
gooiden vrolijk bil en boezem in de strijd
mannen zijn, zoals je weet, niet meer te houden
door de lippen van een sensuele meid.
Coups en oorlog en een criminele bende
het begint met dame, diva of met heks
broedermoord en penisnijd en meer ellende
weet, de oorzaak van dit alles dat is: seks.

Seks seks seks
met partner of met ex
met vrouw of heer
en nog een keer
uit lust of ledigheid
vol schaamte of met spijt
en hoe je mij ook wendt of keert
door passie of door macht verteerd
de seks wordt overschat
de seks is over, schat.

Ach, ook ik ben af en toe voor seks gevallen
in mijn zoektocht naar een spoor genegenheid
en de daad, die kon me echt enorm bevallen
maar het kostte ook verschrikkelijk veel tijd.
De fysieke en fantastische figuren,
buigen, strekken, hup, de benen in spagaat
zulke fratsen kunnen soms wel uren duren
als er ook nog na het naspel wordt gepraat.

Seks seks seks
met partner of met ex
met vrouw of heer
en nog een keer
uit lust of ledigheid
vol schaamte of met spijt
en hoe je mij ook wendt of keert
door passie of door macht verteerd
de seks wordt overschat
de seks is over, schat.

Maar heel af en toe wil de liefde verschijnen
waardoor alle kou en cynisme verdwijnen
twee armen, een mond en een lichaam dat raakt
een wezen, een mens waar je liefde mee maakt
geen wapens te kruizen, geen vuisten te ballen
een liefste om samen in liefde te vallen.

Seks seks seks
met partner of met ex
met vrouw of heer
en nog een keer
uit lust of ledigheid
vol schaamte of met spijt
en hoe je mij ook wendt of keert
door passie of door macht verteerd
veel seks wordt overschat.
Wij twee zijn over, schat.

 

Laat het maar gaan .
(Oorspronkelijk: Throw it away).

Als ik zo de balans opmaak
mijn leven bijna af
besef wat ik verloren ben
en wat ik zomaar gaf.

Als ik daardoor vertwijfeld raak
en denk: het was te veel
dan wordt er door een magisch boek
een spreuk met mij gedeeld.

Laat het maar gaan,
laat het maar gaan
geef je hart, deel je ziel,
laat gewoon maar gaan.

Houd beide handen open
ontgrendel raam en poort
want iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

Er is een hand om mij te wiegen
en een hand die mij laat staan
die zacht en toegenegen
steunt, waar ik ook wil gaan.

Met ongebalde vuisten
wordt licht en lucht gebracht
dus houd je handen open als
je echt naar vriendschap smacht.

Laat het maar gaan,
laat het maar gaan
geef je hart, deel je ziel,
laat gewoon maar gaan.

Houd beide handen open
ontgrendel raam en poort
want iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

Laat het maar gaan,
laat het maar gaan
geef je hart, deel je ziel,
laat gewoon maar gaan.

Houd beide handen open
ontgrendel raam en poort
want iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

want iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

iets kan niet verloren gaan
als het jou toebehoort.

 

Roze kerst.

Vrede op aarde voor alle mensen
voor homo en lesbo, vriendin met haar kind,
voor oude van dagen, voor hetero’s met lenzen
en voor ieder die d’ liefde niet vindt.
Vrede op aarde voor alle mensen
voor biseksueel en voor travo met baard
voor butches en femmes, voor flikkers met wensen:
veel vrede en voorspoed op aard.

Refrein:
Roze bomen
Roze brillen
Roze pieken
Roze billen
Roze wolken
Roze lichten
Roze volken
Roze nichten
Roze sterren stralen ’s nachts nog wel het verst
en wij wensen met z’n allen: roze kerst!

Hemel op aarde, de klokjes die klinken
voor aaipot en leernicht, de boy met Tom-Tom
voor dorstige dames, die zelden iets drinken
voor hen schalt de bel, de bel trom.
Hemel op aarde, de klokjes die klinken
voor herders, voor wijzen, voor os en voor paard,
voor toppers en floppers, voor sterren die blinken:
veel vrede en voorspoed op aard.

Refrein:
Roze bomen
Roze brillen
Roze pieken
Roze billen
Roze wolken
Roze lichten
Roze volken
Roze nichten
Roze sterren stralen ’s nachts nog wel het verst
en wij wensen met z’n allen: roze kerst!

 

Niets is gewoon.

Dromend op betoverde grond
hoor ik de dreun van de pols van de aarde
krab de korst van verdriet
jaag op stralen
bijt het zout van de zee
raap verhalen.
Niets is gewoon.

Mijn bed
Mijn kast
Mijn stoel
Mijn douche
Mijn haard
Mijn huis
Mijn deur
Mijn slot
Mijn trap
Mijn straat
Mijn buurt
Dag buurman. Dag buurvrouw.
En als ik ’s avonds thuiskom steek ik de sleutel in het slot,
maar de deur wordt al open gedaan.
Door mij.
“Wat doet u hier?”, vraag ik.
“Ik woon hier.”
“Nee, hier woon ik”, zeg ik.
Dit is mijn bed
Mijn bed
Mijn kast
Mijn kast
Mijn stoel
Mijn stoel
Mijn douche, mijn haard, mijn huis
Mijn deur mijn slot mijn trap mijn straat mijn buurt.
Mijn ik.
Aan de deur wordt niets gekocht niets gekocht aan de deur.

Dromend op betoverde grond
hoor ik de dreun van de pols van de aarde
krab de korst van verdriet
jaag op stralen
bijt het zout van de zee
raap verhalen.
Niets is gewoon.

Jouw huid
Jouw haar
Jouw mond
Jouw neus
Jouw hand
Jouw buik
Jouw wens
Jouw lach
Jouw geur
Jouw stem
Dag vrouw. Dag man.
En als ik ’s ochtends naast je wakker word, sla ik een arm om je heen,
maar je gilt of verstijft.
Door mij.
“Wie bent u?”, vraag jij.
“Ik ben van jou.”
“Nee, u bent van jou.”
Dit is jouw huid en haar.
Uw huid, Uw haar.
Uw mond, neus, hand, buik.
Uw wens, lach, geur, stem
Uw ik.
U! U! U! U! U!
Je wint maar je hebt geen gelijk geen gelijk heb je.

Dit wordt een lente zonder knoppen
een zomer met ondergaande oosterzon
een herfst zonder zwaartekracht.
In een ontdooide winter kom je terug.

Dromend op betoverde grond
hoor ik de dreun van de pols van de aarde
krab de korst van verdriet
jaag op stralen
bijt het zout van de zee
raap verhalen.
Niets is gewoon.

 

Bang dat het goed is.

Refrein:
Ik ben bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
bang voor alles, en voor eeuwig en altijd.
Ik ben zo bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
ik krijg de zenuwen van zekerheid.

Gewend om te vluchten
en niet om te schuilen
om deuren te openen
en die niet te sluiten
gewend om te rennen, te hollen, de struikeltocht weg hier vandaan,
weet ik niet hoe het moet met de liefde
weet ik niet hoe het moet met de liefde
weet ik niet hoe in stilstand te staan.

Refrein:
Ik ben bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
bang voor alles, en voor eeuwig en altijd.
Ik ben zo bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
ik krijg de zenuwen van zekerheid.

Vertrouwd is het spartelen
en niet het drijven,
is alles wat kwijt raakt
of niet wilde blijven.
Ik ken alle bodems en goten, en dalen zó diep kan ik aan.
Maar ‘k weet niet hoe het moet met de liefde.
Ik weet niet hoe het moet met de liefde.
‘k weet niet goed met geluk om te gaan.

Bridge:
Maar waardoor ben ik nu dapper,
durf ik duizend angsten aan?
Ik hoef nu, hoewel het goed is,
niet meer op de vlucht te slaan.
Jij, die liefdevol kunt laten,
door jouw vrijheid krijg ik lucht
durf ik van geluk te praten
kom ik eindelijk tot rust.

Refrein:
Beetje bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
bang voor alles, en voor eeuwig en altijd.

Beetje bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
Beetje bang, mijn lief, voor zekerheid.

Refrein:
Niet meer bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
bang voor alles, en voor eeuwig en altijd.
Nooit meer bang dat het goed is,
bang dat het goed is,
Nooit meer bang, mijn liefde, voor altijd.

 

Vogel.

Jij die op mij
in mijn mierenhoop
neerkijkt
die ziet
hoe mijn kruin
jouw weg aflegt
arbeidzaam
in colonne.
Jij die op mij
mijn pathetiek
neerkijkt
die ziet
hoe jouw werk
mijn weg bepaalt.
Vergeefse
scheppingsdrang.
Ucello divino,
als jij niet afdaalt
kom ik naar jou.

Een havik vliegt naar de aarde,
opent mijn mond met zijn staart
en slaat mij herhaaldelijk.
(Dat is mijn droom.)

Ik die naar jou
in jouw vleugelvlucht
opkijkt
die ziet
hoe luchtstroom
een vrije val
voorkomt.
Ik die naar jou
in luchtweerstand
opkijkt
die ziet
hoe vrijheid
almacht biedt.
Terloopse
vleugelslag.
Ucello divino,
als ik niet opstijg
stort ik neer.

Een knarsende constructie,
kermend staal, scharnieren, staart,
laat los wat aarde is.
De ornithopter stijgt.

(Uit : Het oog van Leonardo. 2013)

 

Het oog van Leonardo.

Kleuren klinken
klanken proeven
bitter ruiken
bloemen voelen.
Ieder zintuig brengt ons kennis van het Al,
maar mijn oog, mijn god, is Heer van het heelal.

Hoor, mijn oog vertelt de waarheid
daardoor ken ik de natuur
Kijk, mijn oog dat snakt naar echtheid
en dan vat ik de natuur.
Als kijken mensen kennis brengt en kennis nog meer kennis brengt en kijken kennis kijken brengt de wetenschap en kunst ons brengt…
En als het oog een meester is een heer een zon een meester is…
dan
dan dan…
Uw leerling van de ervaring
buigt en huivert.
Uw leerling van de ervaring
knielt en kijkt.

Bergen klinken
bomen proeven
dalen ruiken
beken voelen.
Zonder zintuig is geen kennis van het Al.
maar mijn oog, mijn god, is Heer van het heelal.

Weet, mijn oog dat draagt me verder
ik tast aarzelend vooruit
Voel, mijn oog dat laat mij denken
‘k stap de middeleeuwen uit.
Als leven ons gegeven is een doel op zich gegeven is een denken weten vinden is een zoeken maar niet volgen is…
En als het oog creatie is, een godverlaten schepping is…
dan
dan dan…
Uw leerling van de ervaring
buigt en huivert.
Uw leerling van de ervaring
gaat vooruit.

Zonder zintuig is geen kennis van het Al
En mijn oog, ik ben de heer van het heelal.

(Uit : Het oog van Leonardo. 2013).

 

Mona Lisa.

Wie kent me bij het kijken?
Wie ziet me bij het zien?

Vereeuwigd in een landschap
dat niet meer bestaat.
Melancholie krult mondhoekig op
bij pret om treurigheid.

Omgeven door een raadsel
waar ik geen weet van heb.
Het mysterie onthult in ogen
de kracht van volgzaamheid.

Ik ben van iedereen, voor iedereen,
ik ben.

Noem mij Mona Lisa
want ik ben naamloos.
Koop mij,
schuifel rij aan rij,
een kaartje
biedt garantie
op een blik.

Noem mij Mona Lisa
want ik ben weerloos.
Een raam
toont zonder uitzicht
mijn grenzen
loze glimlach.

(Uit : Het oog van Leonardo. 2013).

 

Lijkenlied.

Wijijijijijijijij….
lijken pikken
lijken pikken
pikken het niet meer.
Al doet een snee, een kraak en wat anótomie
geen zeer.
Stuur CSI Milaan maar naar een jachtveld heen en weer
aan mijn lijk geen ontleding
en geen polonaise meer.

Mijn leven was zeer kommerlijk,
mijn sterven nog veel meer.
Met pijn en vieze zweren
pus en etter en slecht weer.
Geen fraaie laatste woorden
nee alleen: “ Waar is de po?”
Een rochel en een klodder bloed,
het pikken van een vlo.
Ik werd naar lijkenhuis gebracht,
gewoon zoals beloofd,
maar aldaar aangekomen
is mijn kreng terstond geroofd.
In donker achterafje
ben ik toen totaal ontkleed
men plantte een scherp mes in mij
wreed werd ik grof ontleed.
Mijn darmen en mijn lever
en mijn scalp met plukjes haar
die haalde men met bloed en been
onmidd’lijk uit elkaar.
Twee handen grepen naar mijn hart
het klotste in mijn bast
maar na wat graaien heen en weer
toen hadden ze het vast.
Het uitzicht in mijn anus
bood een vaag roodbruine kleur
maar toen die spontaan leegliep
kreeg ik klachten over geur.
Bij leven al een lelijkerd
maar dood Mister Mislukt
vooral nadat men oog en tong
en bal had uitgerukt
Een lijk kent ook z’n trots
en blijkt ook ijdel bovendien
en wordt bij voorkeur toch niet áf –
maar ópgemaakt gezien.
“Hij ligt er zo mooi bij”,
dat is nog nooit tot mij gezegd,
niet toen ik rustig leefde
en nu ook niet afgelegd.
Hoe moet ik straks gaan hemelen
wat zeg ik bij de poort?
“ Sorry, ik kom in stukjes,
want ik ben postuum vermoord?”
Mijn leven was een tranendal
mijn dood is dat nog meer,
ik ben een jammer lijkgeval
een zwaar onteerde heer.

Maar:
Wijijijijijijijij….
lijken pikken
lijken pikken
pikken het niet meer.
Al doet een snee, een kraak en wat anótomie
geen zeer.
Stuur CSI Milaan maar naar een jachtveld heen en weer
aan mijn lijk geen ontleding
en geen polonaise meer.

(Uit : Het oog van Leonardo. 2013).

 

Af zien.

Dat wat is moet nog komen.
Dat wat komt is er niet.

Zwanger van volmaaktheid
van het potentieel perfecte.
Draag een god
maar
baar een hazenlip
klompvoet
open rug
of chromosoom te veel.
En niemand die het weet
en niemand die vermoedt
Alles wat komt kan volmaakt zijn.

Zwanger van volmaaktheid
van het potentieel perfecte.
Zie een dal
en
zet met verf en doek
wat kleur
en lijnen
en schep de schepping na.
Maar niets is hoe het ruikt
Maar niets is hoe het voelt.
Alles wat af is schiet tekort.

Baar het niet
geef het geen naam
of noem het Leonardo.
Leonardo.

 

De hand van Leonardo.

Die manus van mij
Is de manus van alles.
Mijn hand bouwt en schildert, hij kneedt en boetseert,
hij tekent, ontwerpt en schetst, knutselt en smeedt en etst,
graaft, plukt en aait en streelt, gesticuleert.
Die tengel kan veel,
als universalis,
hij timmert en metselt, hij slaat en hij zweert
hij maakt recht wat mal is,
maar wat het geval is:
er is altijd toch nog iets dat er ontbeert.

Door snijden in lijken, met anatomie,
vind ik spier en pezen, van hand, arm of knie,
ik leg alles open, van bloedbaan tot bil,
maar raak toch het wonder niet aan, wat ik wil.

Zet spieren en botten en een scheutje bloed
weer terug in elkaar zo een schepper dat doet
ik weet bijna alles en toch is het raar
die hand draait onmoog’lijk een hand in elkaar.

 

Renaissance.

De zon draait om de aarde,
om Rome, om Woord,
om Adam en Jacob
en Mozes en Jezus
om `eert uwe ouders’
en `gij zult nooit doden’
om zondvloed en zonde
om lopende doden
brandende braambossen
om vaders die moorden
om ouden die baren
en maagden die zogen.

De zon draait om vrezen
geloven, niet weten,
bijzondere wonderen
en alles is waar.

Dan…
zuigt
de opnieuw geborene
de longen vol
krijst
oorverdovend
spartelt
en prikt
met zijn knuist
de zon stil.

En de onbewogen beweger
schuift de omfloerste
velours gordijnen opzij:
spinrag en vet-vuile ramen.
In een bundel licht
dwarrelt stof.
Een plens helder water
lapt de ramen,
het huis lucht door,
knielkussen schudden op…

De aarde gaat aarzelend draaien.

De natuur schatert
vogels fladderen op
oceanen kolken
knoppen barsten open
de dag triomfeert
de mens denkt.

 

Edel dier.

Tatam, tatam, tatam,
daar loopt een edel dier
daar loopt een hoofd, vier benen.
Tatam, tatam, tatam.
wie eet een edel dier?

Een biefstuk briest en draaft en rent
rookvlees dat groene velden kent
galoppenworst in polderland
salami op het strand.
Voor mij geen hoofd op het menu
geen bil of borst op barbecue.
Ik bak of braad of grill geen paard
het dier is mij meer waard…

Tatam, tatam, tatam,
ik blief niets van een beest
geen ei, geen kaas, geen honing.
Tatam, tatam, tatam.
verliefd op al wat leeft.

Ik laat gekooide vogels vrij,
geen tong zwemt in die mond van mij
zoetwatervis in waterval
en haring hoort bij kwal.
Het kookpunt wordt voor mij bereikt
bij kreeftenschreeuw en lammerlijk
Ik mijd het slachthuis, abattoir
het dier is mij meer waard….

Tatam, tatam, tatam,
ik baar een stalen vacht.
Cavallo fier en prachtig.
Tatam, tatam, tatam,
mijn merrie van de nacht.

Drie benen dragen bronzen ros
en links vooraan het vierde, los
oh ongegoten godendroom
mijn equus van de hoon.
Met manen en met macht getooid,
de schepping wordt volmaakt voltooid.
Mijn god, het allergrootste paard,
ik ben het meer dan waard…

 

7,2 bij 8,7.

Leonardo,
vijf eeuwen
was jouw paard,
(dat niet bestond
maar dat er was
omdat jij
het had bedacht)
op weg.
Stapvoets,
niet in draf
noch in galop.
Het hinnikte stil,
niemand
voelde hem briezen
tatam, tatam,
geen mens zag hem lopen
tatataratam, tatataratam,
geen hond zag hem rennen.

Tadadám, tadadám,
een paard dat niet is
kan nooit arriveren.
Tadadám, tadadám,
het paard dat niet was
vond zijn huis.

7,2 meter hoog
8,7 meter lang
is jouw droom
in Milaan,
Leonardo.

 

Homo, homo, homo.

Koor: Hij is een homo
Leonardo: universalis!
Koor: Hij is een homo noem het maar universeel
Leonardo: Ik ben de man die alles kan
Koor : Ach, weet ik veel.

Freud kan nieuwsgierigheid en drift niet meer bedwingen
buigt over onze Leonardo als project,
roept “Oedipus” en “moederbinding’, van die dingen,
en vindt zijn Es, zijn Ich, zijn Über-ich abject.

Want als een knaapje, snel gescheiden van zijn moeder,
als jongeman de vulva van een vrouw versmaadt
en knappe knechten zijn wat meer dan simpel `broeder’,
nou dan weet Siegmund wel hoe laat het klokje slaat.

Koor: Hij is een homo
Leonardo:  Homo erectus!
Koor : Hij is een homo ook al staat ie stijf rechtop
Leonardo:  Ik ben een mens, recht, fier en stram.
Koor : Ach, hoepel op.

De goegemeente was van oordeel zonder twijfel:
Vinci gaat brommen voor het misdrijf sodomie,
hij houdt van kunst en knaap en wandelt zo verwijft, el-
ders , zoals in Rome of Milaan kan zoiets niet.

Wat doen we met zo’n mietje: lynchen, vierendelen?
Of pek en veren, of tenminste het schavot.
Of nee, we gaan hem langzaam wurgen , daarna kelen.
Niet dat de burgerij dat wil; het moet van god.

Koor: Hij is een homo
Leonardo: Ik ecce homo!
Koor: Een gekke homo, af en toe zijn tijd vooruit.
Leonardo: Ach, zie de mens, ik doe mijn best
Koor: Wat maakt het uit?

 

Meer, meer, meer.

(Spiegelschrift):
Odranoel odranoel
Lebbark, lebbark, lebbark,
neket, neket, neket.
geoneg tioon.

Woorden tekens tekst
idee na idee na idee na idee na idee
na idee idee idee…
Wit wordt zwart en leeg wordt vol
wild, vurig, ongetemd papier
zweept op en geeft de sporen:
`Meer! Meer! Meer!
Schiet op nou jullie
woorden
lijnen
schetsen.
Kom op, kan het wat sneller?
Zet neer, ga door!
Je hoofd is vol, je barst eruit.
Meer, meer, meer!’

Gedachten hollen, struikelen, buitelen over elkaar heen,
nooit duwen als je rent in volle vaart nooit duwen.

Odranoel odranoel
Lebbark, lebbark, lebbark,
neket, neket, neket.
geoneg tioon.

Woorden, tekens, tekst
zestienduizend perkamenten permanente vellen
vol idee idee idee…
Schrift spiegelt en legt bloot.
Haastig hunkerend papier
verleidt en moedigt aan:
`Meer meer meer
één enkel leven
de tijd
zo veel
tekort.
Kom op, beschrijf, bestijg!
Ik lig klaar
wit en gretig als een maagd
die nog een dag te leven heeft.’

Odranoel odranoel
Lebbark, lebbark, lebbark,
neket, neket, neket.
geoneg tioon!

Woorden, tekens, tekst
eindeloos spiegelende bespiegelingen
van rechts naar links, rechts naar links…
De linkerhand weet meer
dan rechts ooit kan vermoeden,
verhult zonder verraad.
Meer meer meer
tekens en woorden,
geheim
of gewoon
snel droog?
Verdomd, de spiegel barst.
Om demonen te tonen,
houd men ze tegen het licht
en wat waar is openbaart zich.

Odranoel odranoel
Lebbark, lebbark, lebbark,
neket, neket, neket.
geoneg tioon!

 

Nu is het oorlog.

Tadadám, tadadám
heilig leven
zoals Nietzsche eeuwen later
om de hals van een ezel
in huilen uitbarst
in galop
hop hop
het bronzen
bronstig beest
klop klopt de hals
de huid dampt
stampt
dampt
als een stoomtrein
eeuwen later
alles gaat door
en hetzelfde
wordt niet herhaald
tadadám, tadadám
met mijn oor op de aarde
droom ik hoe hij
ooit zal galopperen
ik kniel
in nederigheid
mijn god
mijn leven
mijn cavallo

-.-

Tetetet, tetetet
ratelmachine
mijn broodheer mijn bloedheer
in tijden van oorlog
vreet ik
kanonnenvlees
beng beng
mijn bronzen
moordend beest
verschroeit, verwoest.
ben ik het dan
die
doodt?
massale slachting
eeuwen later
begint bij mij
de pacifist
met vuile handen
tetetet, tetetet
ruik de brandende aarde
hoor hoe mijn paard
dreunend kogels afschiet
ik jank
in verlatenheid
mijn god
mijn kanon
mijn cavallo

-.-

lijk
in
ontbinding
hij
kerft
door
huid
en
bot
door
pezen
spieren
rottende
ingewanden
door
stinkende
lijklucht
loslatende
darmen
door
stront
en
bloed
komt
hij
tot
de
kern

-.-

tssss
tssss
strelend penseel

tik tik
tikt de tijd
rikketikketikt
het hart

Vanuit het schone
klopt
door ijlende koortsige woorden
de polsslag van de oorlog
klopt

……………………………………………

bam
bam
bam
bam
bam
bam
bam

bam

-.-

Bloed op het palet
schilder het schone
en krijg
een
slagveld
vogels zijn kogels
kruitdamp
als adem.
Roep een moeder
en krijg een vader
die
een kogel in je rug jaagt.

Moeder .
Moe
oe
oe
oe
der!

Wieg de gek
wieg de maestro
wieg hij die vrede wil
wieg hij die oorlog maakt
wieg de bastaard
wieg de oude man die in de armen van de koning sterft.

 

Boer zoekt Vrouw – Titelsong.

Refrein:

Boer zoekt vrouw
boer zoekt vrouw
een boer wil kunnen zeggen
lieve schat ik hou van jou
de kip bemint de haan
en ook de beer houdt van zijn zeug
voor koeien zijn er stieren
zo heeft ieder beest zijn meug
een hengst flirt met zijn merrie
de kalkoen sjanst met de pauw
en de boer
en de boer
en de boer
die zoekt een vrouw!

(Voor: Boer zoekt vrouw, de musical, 2013)

 

Hart op slot.

Refrein:
Ik durf niet meer.
het kwetsbaar verlangen
naar liefde, naar delen,
naar armen die warmen
naar kussen, naar strelen.
Ik durf niet meer.
Het volle vertrouwen
geen argwaan, geen angsten
met ogen dicht vallen…
En niet opgevangen.
Ik durf niet meer.

Toen mijn hart nog roze en vers was
zonder plekje, zonder eelt,
toen nam jij het in je handen
en jij hebt er mee gespeeld.
En mijn hart, zo onbevangen,
kwetsbaar als een puppie: hier,
doe maar, streel maar, wees er zacht voor;
puppy’s zijn voor jou: plezier.

Toen mijn lach nog open, echt was,
en mijn blik nog vrolijk, blij,
toen liet jij mijn ogen stralen
en ik was in liefde vrij.
En mijn lach, zo overmoedig,
jubelend als merel: meer!
Luider, hoger, fliederfladder!
Maar de merel stortte neer.

Refrein:
Ik durf niet meer.

Zou ik ooit nog durven vliegen?
Zal ik ooit nog puppy zijn?
Ooit nog lachen zonder reden?
Ooit vertrouwen, zonder pijn?
Wie verbindt, verzorgt mijn wonden?
Is er iemand die ze ziet?
Liefde? Ik doe liever zonder,
maar een leven is dat niet.

Refrein:
Ik durf niet meer.

(Voor: Boer zoekt vrouw, de musical, 2013)